Het leven op de boerderij is niet altijd leuk. Althans, volgens de kleine boer en de kleine boerin. Hoewel de lijst met niet-leuks van de kleine boer vele malen langer is dan die van de kleine boerin, vrezen wij toch wel een beetje voor de bedrijfsopvolging. 

Een greep uit de niet-leuks van de kleine boer: het stinkt hier altijd, koeien zijn stom, er is hier niks te doen, de postbode is altijd te laat, de loonwerkers zijn niet te verstaan en hij haat fietsen naar school (en weer terug). 

En dat fietsen is misschien wel het allerergste van wonen op Agroplaza. Twintig minuten heen en twintig terug is echt belachelijk als je bijna elf jaar bent en straks naar groep acht
gaat. De kleine boer laat geen gelegenheid onbenut om zijn onvrede hierover te uiten. Dat hij met slecht weer gebracht en gehaald wordt, elke vrijdag met de auto tot de voordeur van school worden gereden omdat dat beter in de huishoudelijke logistiek van die dag past, vergeet hij gemakshalve. Zijn humeur wordt er niet beter op bij het vooruitzicht dat hij straks nog verder moet fietsen als hij aan zijn middelbare school begint. En dan moet hij écht door weer en wind op de pedalen. Onze argumenten dat wij vroeger ook gewoon helemaal naar Eindhoven of Almelo moesten fietsen, worden weggepuft en -gezucht, daar heeft hij toch geen boodschap aan. Werkelijk alles trekt hij uit de kast: spierpijn, een kapotte knie, één sneue wolk aan een verder wolkenloze hemel, een te zware rugzak en een zusje die fietst als een slak.

Maar de grote boer en ik houden stand, onkreukbaar als wij zijn, er zal gefietst worden en zoals Skik ooit al zong:

wie döt mij
wat, wie döt mij wat

wie döt mij
wat vandage

‘k heb de
banden vol met wind

nee ik heb
ja niks te klag’n.